SCHAAPHERDERS

Op een waardeel werden er een 60 tot een 80 schapen gehouden. Eext bestond uit 28 waardelen. Er liepen iedere dag zon 2000 schapen over de heidevelden. In het voorjaar, in de lammertijd (eind mei), bestond de kudde uit 3500 schapen. Deze schapen waren verdeeld in twee kuddes met ieder een eigen herder, een noord- en een zuidkudde. s Morgens rond negen uur gingen de schepers bij de schaapskooien langs. Alle schapen voegden zich dan bij de kudde. Om besmetting met ziekten als rotkreupel en schurft tegen te gaan werden de beide kuddes strikt van elkaar gescheiden gehoed. Ieder jaar werden de schapen geschoren. Voor dat de schaapscheerder aan het werk kon, moesten de schapen gewassen worden. Hiervoor moest mooi schoon water beschikbaar zijn. Dit water was er in de Schaapwas. Niet alle dorpen hadden zon goede wasgelegenheid. Anderen, Gasselte en Gieten maakten voor het wassen van hun schapen tegen een kleine vergoeding dankbaar gebruik van de Schaapwas. Op een vaste dag in juni werden de schapen gewassen en geschoren. Vele mannen hadden hun oudste en versleten kleren op gezocht en begaven zich dan in het water om de schapen te wassen. Het wassen en scheren van de schapen werd in feite een jaarlijks terugkerend dorpsfeest. De marketensters tapten rijkelijk de oude klare uit 5 literse stenen kruiken in een glaasje zonder voetje. Hoe later het die dag werd hoe vrolijker het gezelschap en men begon massaal te zingen.
Het aantal schapen had omstreeks 1880 zijn top had bereikt. Het aantal daalt in de periode hierna. Schapenmest is niet meer zo nodig door de opkomst van kunstmest dat ook steeds goedkoper werd.
In Amerika is rond 1880 een katoenplukmachine uitgevonden. Katoen werd veel goedkoper, waardoor de wolprijzen behoorlijk naar beneden gingen. Een schaap leverde ieder jaar ongeveer 2 kilo wol. In totaal brachten de schapen die op de heidevelden rondom Eext hun kost bij elkaar scharrelden ieder jaar ongeveer 4000 kilo wol op. Deze hoeveelheid werd op een lange wagen, getrokken door twee paarden, naar een opkoper in Assen en soms naar Groningen gebracht . Rond 1900 bracht wol eigenlijk al niets meer op. Jan Rozenveld, geboren in 1895 verhaalde in 1910 het volgende: Geert Kamps, de dorpssmid, had ook een kleine kudde schapen. De Joodse koopman Tf stond op een middag bij de schaapskooi van Geert Kamps. Toen een van de herders zag dat Tf met Geert Kamps bij zijn schaapskooi stond te praten, voelde hij al nattigheid en ontstak in grote woede begon te schreeuwen. Hij wilde niet hebben dat Tf de schapen van Geert Kamps op kocht. En hij schold Tf uit: jij smerige jeude, gun jij een arme scheper ook al geen stoet meer. Maar de koop is toch door gegaan. In plaats van schapen werden geiten gehouden die voor de nodige mest konden zorgen. Geiten waren veel goedkoper omdat zij toe kunnen met minder en schraler voer.